In de praktijk

 

Ieder kind maakt zijn eigen ontwikkeling door en verschilt daarin van anderen. Een verticale groepssamenstelling draagt bij aan een natuurlijk verloop van deze ontwikkeling en stimuleert het van elkaar leren en elkaar helpen. En dat vinden wij op de BMS erg belangrijk: persoonlijke ontwikkeling, taakgerichtheid en werkhouding, sociale ontwikkeling, concentratie, creativiteit en het ‘lekker in je vel’ zitten vormen voor kinderen de voorwaarden om kennis tot zich te nemen.

Kinderen leren van elkaar door aandacht te hebben voor elkaar, naar elkaar te kijken en te luisteren. Op de BMS leren ze spelenderwijs met elkaar samen te leven en te leren. De indeling van de groepen zorgt ervoor dat de positie die het kind in de groep inneemt varieert: van geholpen worden tot zelf anderen kunnen helpen. Elk kind heeft ieder jaar een andere positie binnen de groep; een keer de jongste, de middelste en de oudste. Op de BMS is het helpen van jongere kinderen door de oudere vanzelfsprekend. De oudere kinderen kennen de afspraken in de klas goed en de jongere kinderen nemen deze op die manier sneller en makkelijker over. Ook verschillen in ontwikkelingsniveau en verschillen op het gebied van talent en belangstelling worden optimaal opgevangen door deze verticale samenstelling.

De groepen proberen we zo evenwichtig mogelijk samen te stellen. We kijken daarbij naar leeftijd, verhouding jongens en meisjes, de groepsgrootte, de didactische samenstelling en de organisatorische mogelijkheden (in principe geen broertjes en zusjes samen in één groep). We streven naar een gemiddelde groepsgrootte van maximaal 28 kinderen. In de onderbouw stromen de vierjarigen in de loop van het schooljaar binnen.

 

De leerkrachten

"Help mij het zelf te doen" staat ook bij onze leerkrachten in de klas centraal. De taak van de leerkracht op de BMS is kinderen te helpen zélf te werken: de leerkracht wekt belangstelling op, moedigt aan, observeert en zorgt dat de leerstof op verschillende manieren aan de kinderen wordt aangeboden. Het kind is zelf de bouwer van zijn persoonlijkheid en spontane belangstelling voor uiteenlopende dingen, zelf op onderzoek uitgaan en actief zijn, zitten allemaal in het kind zelf. Wel heeft het daarbij de hulp nodig. Van de leerkracht en van ouders. Één van de eerste taken van de leerkracht is het inrichten van het lokaal met de daarbij behorende leermiddelen (voorbereide omgeving). Een omgeving waarin de kinderen materialen en activiteiten vinden die passen bij hun ontwikkeling en belangstelling. Hierdoor is de kans groot dat kinderen hun aangeboren nieuwsgierigheid behouden.

De inrichting van de klassen draagt bij aan een gevoel van geborgenheid, met voldoende vrijheid van bewegen, met hoekjes voor specifieke activiteiten, zoals een keukenhoek, leeshoek, rusthoek, etc. En met vaste plaatsen van de materialen, in open, nette kasten en makkelijk bereikbaar voor ieder kind. Ieder lokaal nodigt kinderen dan ook uit actief aan het werk te gaan. De leerkracht helpt ze op weg en begeleidt ze wanneer dat nodig of gewenst is. Het is aan hen om de kinderen op de juiste wijze aan te voelen en zich bescheiden en vol vertrouwen in hen op te stellen.

Materialen

Het montessorimateriaal neemt op de BMS een belangrijke plaats in. De kinderen "onderwijzen" zichzelf door het werken met de speciaal ontworpen montessorileermiddelen: aantrekkelijke, meestal eenvoudige aan het kind aangepaste materialen die de "controle op de fout" bevatten. Dit betekent dat als het kind een fout maakt, kan hij dat aan het materiaal zelf zien en ontdekken. Zo zijn er in de onderbouw raampjes van hout te vinden met een ritssluiting erin of een knoopsluiting, maar ook schuurpapieren letters om de vorm te voelen en schudkokers om verschillende geluiden te ontdekken. Met concreet en symbolisch materiaal krijgt het kind inzicht in soms moeilijke en abstracte begrippen. Het materiaal geeft de mogelijkheid om zoveel mogelijk zintuigen te gebruiken bij het in zich opnemen van de stof. Het materiaal nodigt ook uit tot spontane herhaling van de handeling. Hierdoor en door de manier waarop ze ermee kunnen werken, gaan kinderen echt in hun bezigheid op. In de onderbouw en de middenbouw worden meer materialen gebruikt dan in de bovenbouw. De materialen in de bovenbouw op het gebied van taal, rekenen, aardrijkskunde en andere kennisgebieden prikkelen steeds meer de intellectuele ontwikkeling. Het materiaal wordt steeds door de leerkracht aangeboden in een lesje, meestal aan één kind tegelijk. De leerkracht laat zien hoe er mee gewerkt kan worden en vervolgens gaat het kind er zelf mee aan de slag.

Algemene lessen

Op de BMS zoeken we voor ieder kind naar manieren waarop het op school het best tot ontplooiing komt. Wij willen een omgeving bieden die het kind voortdurend prikkelt tot zelf handelen: op die manier is ieder kind voornamelijk zelf actief bij de ontwikkeling naar zijn zelfstandigheid.

Vaak wordt gedacht dat er weinig tot geen structuur is in het Montessori onderwijs. Dit is echter niet het geval, juist niet. Kinderen op onze school weten precies wat er wanneer gaat gebeuren en wanneer ze wat mogen doen. Zo wordt er gebruik gemaakt van plaatjes in de onder- en middenbouw die aangeven wanneer er gewerkt of gespeeld wordt, wanneer er een spreekbeurt is en wanneer er gegeten wordt. Kinderen weten precies waar ze aan toe zijn. Deze structuur zorgt voor rust om te kunnen leren en ontwikkelen.

Citaat van een ouder: 'De kinderen zijn overal door het hele lokaal met verschillende dingen bezig en toch werken ze allemaal zo rustig.'

Dit betekent allerminst, dat er enkel sprake is van individueel werken. De kinderen krijgen ook groepslessen en algemene lessen. In algemene lessen (waaronder ook lichamelijk onderwijs, handvaardigheid en muziek vallen) komen per klas uiteenlopende thema's aan de orde, waarmee de belangstelling voor een bepaald onderwerp wordt gewekt. In groepslessen worden bepaalde kennis- of vaardigheidsgebieden met kinderen op groepsniveau besproken. Deze groepslessen worden door de leerkrachten zowel binnen de eigen klas als met alle groepsgenoten (bouwbreed) aangeboden. Een goed voorbeeld hiervan zijn de aardrijkskunde- en geschiedenislessen in de bovenbouw. Natuurlijk is ook binnen deze lessen ruime aandacht voor de individuele behoeften van ieder kind.

Differentiatie

Maria Montessori gaat uit van "gevoelige perioden". Niet ieder kind is bijvoorbeeld op hetzelfde moment aan lezen toe. Op de BMS wordt gedifferentieerd naar tempo, in niveau en in talent. We werken aan de voor het individuele kind maximaal haalbare ontwikkeling op elk ontwikkelingsgebied. Tijdens het werken krijgen de kinderen individuele hulp of hulp in kleine groepjes. Door het aanbrengen van verschil in hoeveelheid en moeilijkheidsgraad van de leerstof komen we tegemoet aan het verschil in aanleg en werktempo van de leerling.

Samenwerking

De kinderen op de BMS leren een ander te helpen en hulp te vragen en rekening te houden met elkaar.  Ze ervaren dat je door samenwerking meer kunt doen. Binnen deze sociale context blijft de leerling verantwoordelijk voor zijn eigen werk, de taken en de omgeving en het naleven van gemaakte afspraken: de kinderen mogen elkaar niet storen en mogen pas aan een nieuw werkje beginnen als het vorige werkje klaar is. De groepsleerkracht ziet er op toe dat het kind een breed aanbod van de leerstof krijgt. Deze zal de ontwikkelingsgang van het kind goed observeren en registreren om op het juiste moment nieuwe impulsen te kunnen geven: hoewel kinderen kunnen leren door zelfwerkzaamheid, is de rol van de leerkracht van niet te onderschatten betekenis.

De groepen

In een montessorigroep zitten kinderen van verschillende leeftijden bij elkaar, zo ook op de BMS. Hier zijn de groepen als volgt samengesteld:

  • De onderbouwgroepen (groep 1 en 2): 4-6 jaar
  • De middenbouwgroepen (groep 3, 4 en 5): 6-9 jaar
  • De bovenbouwgroepen (groep 6, 7 en 8): 9-12 jaar