Maria Montessori

 

Maria Montessori formuleerde haar ideeën rond 1900. Zij was er van overtuigd dat de eerste levensjaren van een kind van het grootste belang zijn. Al de ontwikkelingen die het kind de eerste levensjaren doormaakt, vinden plaats in wisselwerking met de omgeving waar het kind in opgroeit. Ouders, broertjes en zusjes, andere familieleden, maar ook het land, de cultuur waar het kind in opgroeit, maken deel uit van die omgeving.

Ruim een eeuw na het formuleren van haar visie, staan wij als BMS continu voor de uitdaging om de ideeën van Maria Montessori toe te passen binnen de ontwikkelingen van de hedendaagse maatschappij en onderwijspraktijk. Dat betekent niet, dat wij ‘ouderwets’ lesgeven: wij werken veelvuldig met nieuwe media en hebben ruime aandacht voor lessen op het gebied van techniek. Wel wordt alles ingebed in het montessoriconcept, waarin zelfstandig en individueel werken gewaarborgd blijven.

“Allerlei indrukken prikkelen het kind om zich te ontwikkelen. Ieder kind heeft behoefte aan veiligheid en liefde, maar ook aan interessante bezigheden waarmee hij of zij de wereld kan ontdekken. Op onze school creëren wij een voorbereide, geordende omgeving, waarin kinderen worden uitgedaagd om veel te leren en vooral samen veel te leren. We zorgen ervoor dat leerlingen op hun eigen niveau en in hun eigen tempo werken en bieden ruimte om de kinderen een grote mate van zelfstandigheid te laten ontwikkelen. 

Ontwikkelingsfasen

Volgens Maria Montessori verloopt de ontwikkeling van de mens volgens een bepaald grondplan. Dit bestaat uit een aantal opeenvolgende fasen die ieder mens doorloopt. Elk van deze ontwikkelingsfasen laat een verhoogde belangstelling zien voor bepaalde aspecten uit de omgeving. De fasen staan niet op zichzelf, maar leggen de basis voor de volgende:

  • Het kind van drie tot zes jaar is de bouwer van de mens. Alles wat nodig is voor de ontwikkeling van het kind is er. Het kind is rijp voor het oefenen.
  • Het kind van zes tot negen jaar is de onderzoeker. Het heeft belangstelling voor alles om zich heen, vraagt er over en onderzoekt het.
  • Het kind van negen tot twaalf jaar is de wetenschapper. Het brengt de dingen waarmee het bezig is met elkaar in verband. Oorzaak en gevolg worden duidelijk, het kind denkt na over zichzelf.

Gevoelige perioden

Montessori ontdekte dat er gedurende de ontwikkeling van een kind perioden zijn waarin bepaalde dingen uit de omgeving een diepe interesse in het kind wakker maken. Enthousiast en met groot gemak neemt het kind de indrukken in zich op. Deze gevoeligheden duren net zolang als nodig is om een bepaalde functie te ontwikkelen. Het kind herhaalt met plezier vele malen die aangeleerde handelingen vanuit een innerlijke behoefte. De perioden waarin het kind zo sterk is gericht op bepaalde aspecten uit zijn omgeving noemt Montessori gevoelige perioden. De omgeving moet die innerlijke behoefte aan ontwikkeling steeds faciliteren.

'Help mij het zelf te doen'

Kinderen willen zich graag ontwikkelen en daarin zelf een actieve rol spelen. De school dient kinderen daarin de ruimte te geven. Activiteit is kenmerkend voor het leven en dus ook voor het kind; het kind is nieuwsgierig en wil de omgeving leren kennen. Die behoefte om te leren komt van binnenuit, maar het is de omgeving die prikkels levert, zodat het kind zich verder kan ontwikkelen. Montessori was van mening dat aan al deze energie een onbewuste doelgerichtheid ten grondslag ligt: het kind wil groot worden. 'Help mij het zelf te doen' bevat dan ook de kern van het montessorionderwijs.De school helpt kinderen zicht te krijgen op de vaak ingewikkelde en niet onmiddellijk toegankelijke samenleving. Het leert hen kiezen, biedt kennis en vaardigheden aan waarmee het kind die omgeving kan gaan verkennen. Het kind wil ook los komen van afhankelijkheid en steeds zelfstandiger worden. Daarom is het volgens Montessori zo belangrijk dat het kind de vrijheid krijgt om zijn omgeving te ontdekken en de dingen zelf te doen die het zelf ook kan. Het kind heeft daarbij de hulp van de volwassenen in zijn omgeving nodig.

Voorbereide omgeving

Montessori hechtte veel waarde aan een goed voorbereide omgeving: deze maakt vrije werkkeuze en zelfstandig werken door kinderen mogelijk en geeft ze een gevoel van geborgenheid. Voorbeelden van een voorbereide omgeving zijn:

  • De lokalen bieden bewegingsvrijheid.
  • Er zijn hoekjes voor specifieke activiteiten, bijvoorbeeld een huishoek, een dicteehoek, een rusthoek, een leeshoek, een computerhoek etc.
  • De omgeving moet het kind stimuleren tot leren: alles heeft een vaste plaats.
  • Het kind heeft een eigen plaats, al dan niet in een groepje met anderen.
  • Het materiaal is geordend geplaatst in open kasten, goed zichtbaar voor het kind en aangepast aan zijn/haar lengte.
  • De totale omgeving moet er aantrekkelijk en verzorgd uitzien.
  • De leerkracht heeft een specifieke opleiding gevolgd om de voorbereide omgeving tot zijn recht te kunnen laten komen.

Vrijheid in gebondenheid

Maria Montessori gaf kinderen veel rechten: ieder kind heeft een zekere vrijheid om zelf zijn werk (dat zowel individueel, groepsgewijs als klassikaal kan worden aangeboden) te kiezen en/of in te delen. Het kind heeft de vrijheid de volgorde te bepalen waarin zij de onderdelen van hun taak willen verwerken, naslagwerk te raadplegen en hulp in te roepen van leerkracht of medeleerling. De leerkracht is ervoor om te zorgen, dat die keuze in de juiste verhouding staat tot de mogelijkheden (talenten en beperkingen) van het kind. Er zitten ook veel afspraken aan die vrijheid vast, die het samen leren en leven in een groep mogelijk maken. Het is een vrijheid in gebondenheid.

De montessorileerkracht

Binnen het montessorionderwijs heeft de groepsleerkracht geen dominante rol. Hij/zij stelt zich bescheiden op en gaat er van uit dat het kind competent is. Kinderen worden gestimuleerd en geholpen om zelfstandig te werken en zelf oplossingen te vinden bij de zich voordoende problemen. De leerkracht observeert het kind goed en geeft de stimulerende begeleiding die het kind voor zijn ontwikkeling nodig heeft. Hij/zij biedt op de juiste momenten nieuwe leerstof aan en demonstreert het montessorimateriaal, zodat het kind zichzelf weer een stukje verder kan helpen. De leerkracht is dikwijls te vinden te midden van de kinderen.

Het montessorimateriaal

Het typerende montessorimateriaal is ontwikkeld na observatie van en experimenten binnen een groep kinderen en stelt keuzevrijheid voorop. Het is te verdelen in huishoudelijk, zintuiglijk en intellectueel ontwikkelingsmateriaal. Het huishoudelijk materiaal dient om tegemoet te komen aan de bewegings- en nabootsingsdrang van kinderen, de motoriek te verfijnen en zorg voor de omgeving te kweken. Het zintuiglijk materiaal dient om de zintuigen te oefenen en ontwikkelen, het intellectueel materiaal om de eigen intellectuele mogelijkheden van het kind het oefenen en ontwikkelen. Typische eigenschappen van montessorimateriaal zijn:

  1. Het is aantrekkelijk van vorm, kleur en grootte;
  2. het isoleert een specifieke eigenschap/bedoeling. Zo is ruw-glad materiaal bestemd voor de ontwikkeling van de tastzin;
  3. het biedt controle van de fout door het kind zelf;
  4. het nodigt uit tot herhalen;
  5. het nodigt uit tot zelfwerkzaamheid.